Folkcorn

Wie Sal Dan

2010, CD, FS 240910351
  • Marja van der Zee: zang, trom
  • Anneke Rot: zang, accordeon, lepels (#13)
  • Laurens van der Zee: zang, blokfluiten (bas, tenor, alt, sopraan, sopranino), basgitaar
  • Jitze Kopinga: zang, gitaar, basgitaar (#7)
  • Productie: Folkcorn, met medewerking van Wil Hesen
  • Opname: Farmsound studio, Heelsum
  • Opnamedatum: 31 mei en 1 juni 2010
  • Hoesontwerp: Marjolein de Vette Grafisch Ontwerp, Wageningen.
  • Muziek en teksten:Tenzij anders vermeld (zie de toelichting bij de teksten) zijn de liederen en de melodieën traditioneel. Alle arrangementen: Folkcorn.
  • Fotografie:Hans Braakhuis, Franka Riesmeijer, Roel Veelders en Marjolein Vette
  • Muziek en teksten:Tenzij anders vermeld (zie de toelichting bij de teksten) zijn de liederen en de melodieën traditioneel.
  • Alle arrangementen:Folkcorn.

De titel Wie sal dan verwijst naar de gelijknamige dansmelodie, nummer 11 op deze CD. Het is een van de melodieën uit de bekende “Boerenlieties”-bundel, een schat aan muziek uit de Gouden Eeuw, die door Folkcorn van een duidelijke eigen signatuur zijn voorzien. Ook de liederen op deze CD dragen het eigen stempel, waarbij in sommige gevallen een bijzondere combinatie of bewerking te horen is. Gespeeld met energie, met liefde en met de karakteristieke eigen arrangementen en klankkleur, is Wie sal dan voor Folkcorn een sterk persoonlijke CD.

Wie sal dan (november 2010) is de zevende geluidsdrager van Folkcorn, na de LP's Welkom gesellen (1977), Goedenavond speelman__1978_en Al vol (1981), en na de CD's Ghy sotten (1992), Jan de Mulder__1997_en Laet ons den landtman loven (2002).

Folkcorn__1973_speelt en zingt historische volksmuziek uit Nederland en Vlaanderen. Dit zijn dansmelodieën en liederen waarvan de oorsprong teruggaat naar de periode tussen ca. 1450 en 1850 en die ooit zijn opgetekend en verschenen in de vele bekende, maar ook soms minder bekende liedboekjes en -verzamelingen, met voor ons als belangrijkste de Oude en Nieuwe Hollantse Boerenlieties en Contredansen (ONHBC) uit 1700 – 1716 en Het  oude Nederlandsche lied van Florimond van Duyse.
Folkcorn wil met haar muziek bijdragen aan het levend houden van de “schat” aan liederen die in de vergetelheid dreigt te raken en die door velen niet eens meer wordt herkend als Nederlands en Vlaams erfgoed. Folkcorn vertolkt de deunen en liederen op haar eigen, kenmerkende, wijze: sommige liederen klinken authentiek in de oren, andere worden onmiskenbaar gebracht met een meer hedendaagse aanpak. Hoewel Folkcorn soms gebruik maakt van oude instrumenten, speelt de groep bij voorkeur op de momenteel gangbare volksinstrumenten zoals acccordeon, blokfluiten, trom en folkgitaar. Zo ook op deze CD. Meer informatie en luistervoorbeelden van eerder uitgebracht repertoire zijn te vinden, en te horen, op deze website en  www.myspace.com/folkcorn.

BELANGRIJKSTE BRONNEN

Gesellige Zeit, Erster Teil. 1976,
BA 615, Bärenreiter-Verlag, Kassel.

Bijlagen Nederlandse Vereniging voor Huismuziek.

Nederlandse Liederenbank (Meertens Instituut).
www.meertens.knaw.nl.

Het oude Nederlandsche lied deel I en II. Wereldlijke en geestelijke liederen uit vroegere tijd.
Florimond van Duyse. Uitg. Frits Knuf, 1965.

ONHBC. Oude en nieuwe hollantse boerenlieties en contredansen. Facsimiles of rare dutch folksongs vol. 3. Uitg. Frits Knuf, 1985.
Notatie op www.simonplantinga.nl/hbc.html

Roem van Amsterdam. Het dagelijks leven van weleer in liederen bezongen.
M.P. Van Wely & C. Rabé. Uitg. De Toorts, 1982.

  1. Zang op het eten van wildbraad folkcorn_wie_sal_dan_01_zang_op_het_eten_van_wildbraad.mp3
  2. Vervolgh van de Tombaux voor de slappe coort
  3. De drie gesellen uit Roosendaal
  4. Treuytie treuytie treuytie / de Hardloper met de degens
  5. De kuipersbaas
  6. De drie lichte meissiens
  7. De boere vreught
  8. Regenwater met gedruis (Twist verquist)
  9. Moet eenen jonker syn 09_moet_eenen_jonker_syn.mp3
  10. Het windeke dat uit het oosten waait
  11. Wie sal dan
  12. Korte berekening van een huishouden
  13. Dronken boeren dans
  14. Wait is dat mantie quaat
  15. Het schrijvertje
  16. Trijntje lollepot
  17. Ick breng mijn naeste gebuer een dronc
  18. Wat moet ik nu beginnen

1. Zang op het eten van wildbraad

Een loflied op het eten van wild gevogelte, wat veel smakelijker zou zijn dan het eten van schouder- en lendestukken ("harsten") of bouten en hammen van runderen en varkens of de restjes ("hagjes") daarvan. We vonden het lied in de bundel Roem van Amsterdam waar als bron wordt verwezen naar Appollo's Vastenavond-Gift (Pieter Servaes, 's-Gravenhage, 1745).

Een ander mag gerust met harsten, bouten en hammen
verzaden zijne lust en op de hagjes vlammen
Wij houden het met fazant, korhoen en patrijzen,
die voor een lekkertand zijn hemelhoog te prijzen
En de allerbeste spijzen van het hele vaderland

Maar, wijl het wildbraad is zo moog' het ons bedriegen
en hier nog aan de dis weer uit ons lichaam vliegen
Dies vat de beker op en begiet de wilde veugels
met edel druivensop bij pinten op de vleugels
Wedden dat ze uit deez' teugels niet weer vliegen naar de top


2. Vervolgh van de Tombaux voor de slappe coort

Instrumentaal, ONHBC nr. 952.


3. De drie gesellen van Roosendaal

Oorspronkelijke titel: De drie gesellen uyt Roosendael. Duyse, I, nr. 12. Het lied is al beschreven in het begin van de 18e eeuw in o.a. Het Oud Amsterdams Liedboek en Haerlems Oud Liedboek, maar kennelijk is het aanmerkelijk ouder (< 1631). Het is waarschijnlijk geënt op een (nog ouder) Duits lied.
Het verhaal gaat over drie avontuurlijke jongemannen die op weg zijn naar Antwerpen. Wanneer ze hun geld er doorheen hebben gejaagd besluiten ze een koopman te beroven. Eenmaal in Antwerpen aangekomen worden ze gevangen genomen en zodanig gefolterd dat de lust om nog eens "op vrijbuyt" te gaan hun voorgoed is ontnomen.

Wie wil er horen een nieuw lied, hoort toe, ik zal 't u zingen,
van drie gesellen uit Roosendaal, op vrij buyt dat ze gingen

Ze gingen byloo by nachte niet, maar ze gingen op avonture
Zo lang tot dat ze geldeloos waren, dat duurde een kort half ure

Als zij ter halver wege kwamen, een koopman kwam hen tegen:
"leg af, leg af, jouw koopmans goed, wilt gij er behouden uw leven"

"Ik leg niet af mijn koopmans goed en daartoe mijn jonge leven
Ik hebbe nog zilver en rode goud, en dat zal ik er jou geven"

De koopman zijnen tas ontsloot en hij schonk er wel honderd kronen:
"Houd daar gesellen van Roosendaal, verteert ze met vrouwtjes schone"

Toen sprak de jongste al van de drie: "de buit willen wij gaan klijven
en geven den koopman zijn half goed weer, zo mag hij een koopman blijven"

Toen sprak de oudste al van de drie: "de hele buit willen wij nemen
en kopen onszelf een appelgrauw ros en rijden 't Anwerpen henen"

Als zij 't Antwerpen binnen kwamen, 't Antwerpen binnen de muren
Ze werden er op een pijnbank geleit, dat deed er hun jong hart treuren

"Nu zijn er al onze leden lam, wat zullen wij gaan beginnen
Ik zal er niet meer naar Roosendaal gaan, de vrouwtjes te beminnen"


4. Treuytie treuytie treuytie / de Hardloper met de degens

Twee dansmelodieën uit de ONHBC (resp. nrs. 334 en 396) die zijn samengevoegd tot één lied.


5. De kuipersbaas

Een klucht over een kuipersbaas, oftewel vatenmaker, die eens wilde vrijen met zijn dienstmeid, maar door haar, en zijn eigen vrouw, fors in de maling wordt genomen. Een kuiper staat voor iemand die het niet zo nauw neemt met de regeltjes.
Het lied hoorden wij voor het eerst van de Vlaamse volkszanger Wannes van de Velde (1937-2008). De bron van een bijna vergelijkbare tekst die we konden vinden (via de Nederlandse Liederenbank van het Meertens Instituut) verwijst naar een lied uit een liederenverzameling van 1855 met als titel: Van den bedrogen bakker. Het werd gezongen op de wijs van Bon, bon, vive la bon, maar daarvan hebben we de originele melodie niet kunnen achterhalen. Bij onze vertolking hebben we de interpretatie van Wannes als leidraad genomen.

Vrienden, luistert naar deez' klucht, ik zal 't u zingen met genucht
Hoe dat een kuiper op eenen tijd werd bedrogen al door een meid,
die hij beloofde twee dukaten om een nacht bij haar te slapen

Kom, kom, liefste kom, twee dukaten, twee dukaten.
Kom, kom, liefste kom, twee dukaten is dat niet bon?

Maar die meid was heel getrouw, vertelde de zaak al aan zijn vrouw:
"ik heb geen rust van uwe vent, waar dat ik ga spreekt hij me aan
En hij belooft me twee dukaten voor een nacht bij hem te slapen"

De vrouw die sprak: "wel meid zwijg stil en akkordeert naar zijnen wil,
ik zal op uwe slaapkamer gaan, vraagt wanneer hij komen kan"
De meid die is van daar getreden naar de kuiper met zoete reden

's Nachts omtrent de twaalf uur klopte de kuiper aan de deur
Zijn vrouw veranderde haar stem zo gauw als dat ze hoorde hem:
"baas kom gauw in 't ledikant, mijn vuur en licht is al verbrand"

Als hij zijn werke had gedaan, is hij weeromme opgestaan
Hij gaf er twee dukaten voor, hij had het spelletje nog niet door
"'k Wil in den donkere gaan strijken, dat mij geen gebuur bekijke"

De vrouw die is naar huis gegaan en 's morgens vroeg dan kwam haar man
Ze kookte een ketel chocola met suiker en eieren, delicaat.
Ze zei: "dat zal een man versterken die de hele nacht moet werken"

"Vrouwke, gij verkwist mijn geld, al werk ik 's nachts ook met geweld"
"Zwijgt gij maar stil, mijn lieve vriend, ik heb vannacht ook geld verdiend
Zie, daar zijn de twee dukaten die ik verdiende met bij te slapen"


6. De drie lichte meissiens

Instrumentaal, ONHBC nr. 597.


7. De boere vreught

Instrumentaal, ONHBC, nr. 191. Het enige nummer op deze CD waar nog een basgitaar en een extra gitaar zijn "ingedubd".


8. Regenwater met gedruis (Twist verquist)

Dit lied vonden we in de bijlagen van het blad van de Nederlandse Vereniging voor Huismuziek (nr. 179). Het is oorspronkelijk een van de balletti van G.G. Gastoldi (ca. 1555-1622) met als titel L'Humorista. Al in de 17e eeuw (Phalesius-editie, Antwerpen,1641) werd het lied van de Nederlandstalige tekst Twist verquist voorzien. Het is een zogenaamd vermaanlied dat gaat over een verkwistende man en zijn (daarom) boze vrouw. De moraal is helder: ruzie maken levert weinig op en is juist nog meer verkwistend. Het is daarom beter om in pais en vree de ploeg gezamenlijk te trekken. De zetting van de stemmen hebben we ongewijzigd overgenomen.

Regenwater met gedruys,
Valt door het dack in huys
Rooc ghesmeten uut de schouw
Boven al een quade vrouw
Dese plaeghen, swaer te draeghen
Den man uut den huyse jaeghen

Eenen man die 't al verteert
Wat de vrouw' en hy self vergeert
En meer op de bierbanck sit
dan hy in de kercke bidt
Dese plaeghen, swaer te draeghen
De vrouw uut den huyse jaeghen

Peyst dan altydt vrouw en man
Dat ghy t' saemen syt een span
Trect den ploeg' even-ghelyck,
Soo wort gy allengskens ryck
Maer daer twist is, haest verquist is
Dat vergaerdt door sweet en list is


9. Moet eenen jonker syn

Instrumentaal, ONHBC nr. 310.


10. Het windeke dat uit het oosten waait

Oorspronkelijk titel: Het windetje die uyt den Oosten waeyt, Duyse, II, nr. 279, die verwijst naar De Coussemaker, Chants populaires des Flamands de France nr. 66. Het lied dateert uit de tijd van de walvisvaart (17e eeuw).
Een dialoog tussen een zeeman/walvisvanger en zijn geliefde. Bij zijn terugkomst merkt hij dat zij inmiddels haar oog heeft laten vallen op een andere man. Met de nodige "opbeurende" woorden wijst ze hem definitief af.

Het windeke dat uit het oosten waait, lief en waait niet te allen tijde
Als ik in mijn zoete liefs armen lag, het was er zo bedroefd om te scheiden
"Liefste, wonder, eenling zoet, het was er zo bedroefd, zo bedroefd om te scheiden"

's Nachts, het was omtrent de middernacht, ik ging kloppen aan mijn liefs deure
"Slaapt gij, of waakt gij, zoete lief, staat op en laat er mij toch binnen
Liefste, wonder, eenling zoet, mij dunkt dat ik er hore, ik hore uwe stemme"

"Ik slaap nog niet en ik waak niet vast, noch lig ik er in zware dromen
Gij zoud' er beter naar huize toe gaan, naar huize, om daar te gaan slapen
Liefste, wonder, eenling zoet, want ik zal u niet, zal u niet binnen laten"

"Staat een ander lief in 't hart van u en word ik dan door u versteken
Dat gij maar wiste wat wee het mij doet. Ik zal het mij zo dikwijls verwijten
Liefste, wonder, eenling zoet, ik heb menig tijd, menig tijd voor u versleten"

"Jongeman, houd goede moed, kiest een ander, jong van jaren
Als de liefde van een kant komen moet, dan valt het zo zwaar om te dragen
Liefste, wonder eenling zoet, dan valt het zo zwaar, al zo zwaar om te dragen"

"En als gij jaagt, dan vangt gij wel. Lief, en wil daarom niet treuren
Al waren wij duizend mijlen uiteen, mijn liefde kunt gij niet bekeren
Liefste, wonder eenling zoet, en laten wij dan, laten wij daarom niet treuren"


11. Wie sal dan

Instrumentaal, ONHBC nr. 533. De titelsong van deze CD.


12. Korte berekening van een huishouden

Een tekst uit Amsterdam in de eerste helft van de 19e eeuw, met als thema de vraag hoe men iedere week moet zien rond te komen van slechts een schamel loon. Wij vonden de tekst in het boek Brood, Aardappelen en Patat (1983), maar het vers is ook vermeld in de Atlas van Stolk, een prentenverzameling uit de tweede helft van de 19e eeuw. Joost Bollinger (helaas overleden in 2001), die van ongeveer 1983 tot 1987 deel uitmaakte van Folkcorn, heeft indertijd de tekst ingekort en "speelklaar" gemaakt, maar de melodie - indien die bestaat- hebben we niet kunnen achterhalen. Bij toeval zong een van ons eens de tekst op de melodie van Exters ende Kraijen (ONHBC nr. 143) en dat bleek met enige aanpassing van de melodie goed te gaan. De originele "Exters" spelen we als intermezzo.

Ik hou gestadig wacht in deze oorlogsdagen
Waar laat mijn vrouw het geld, ik werk toch alle dagen
Wanneer de maand is om, ontvang ik er mijn geld
Vijf gulden iedere week wordt mij dan toegeteld
De huishuur gaat zijn gang, die moet ik vast betalen
Twintig stuivers iedere week, gerekend zonder falen
Die week is schielijk om, de vlugge tijd verdrijft
Zodat mijn traktement dan nog vier gulden blijft

Nog zie ik boven dat mijn traktement verminderen
Wijl ik betalen moet aan schoolgeld voor de kinderen
Tien stuivers ieder kind dat tot haar nut beklijft
Zodat het voor de rest dan nog drie gulden blijft
Acht hoofden in mijn huis, dat maakt geen klein bedrag
Tien duiten en een penning voor ieder man per dag
Drie duiten op een maal zal ieder mens verteren
Dat is een schelling daags, ik hoef niet vet te smeren

Drie stuivers 's morgens vroeg, voor koffie, brood en mout
Nu reken ik geen turf, maar slechts twee blanken hout
Weg is mijn traktement, niets kan er overschieten
Het lappen van een schoen, dat kan ik niet genieten
Dus hoeft bij mij geen mens te praten of te vragen:
"waar laat uw vrouw het geld, gij werkt toch alle dagen?"
De dag die neemt een eind, ik maak mijn vensters dicht
Mijn traktement is op en ik zit zonder licht
Nu heb ik in het kort mijn rekening u bekend
Voordat er wordt gezegd: "gij hebt goed traktement"
Doch zo er iemand is die mij om 't rekenen laakt
Verzoek ik dat hij mij de rekening beter maakt


13. Dronkenen boeren dans

Instrumentaal, ONHBC nr. 584.


14. Wat is dat mantie quaat

Instrumentaal, ONHBC nr. 888.


15. Het Schrijvertje

Dit lied vonden we als "Stolzer Schreiber" in de bundel Gesellige Zeit. Het is geschreven door Caspar Othmayr (1515-1553), een Duitse priester en theoloog en een van de belangrijkste Duitse (volks)liederencomponisten van de 16e eeuw.
Laurens heeft het lied "hertaald" in het Nederlands. Dat past in een traditie: Vroeger bestonden Nederlandse en Duitse versies vaak naast elkaar. Omwille van de begrijpelijkheid van het verhaal zijn er enkele coupletten met verbindende teksten aan toegevoegd. We hebben het vierstemmige arrangement uit Gesellige Zeit (deel 1, nr. 47, pag. 70) ongewijzigd overgenomen.

De winter is begonnen, het sneeuwt de hele dag
Wie nu geen lief heeft aan zijn zij, lijdt koude dag en nacht

Er gingen drie gezellen eens wandelen tesaam
Het meisje was alleen in huis, zij stond al voor het raam

De een die was een ruiter, de ander een edelman
De derde was een schrijver, hij sprak het meisje aan

"Ach vrouwe, heb erbarmen, het weer dat is zo guur
Ach wil mij toch verwarmen, zo lang de winter duurt"

"Mijn oude huis is door de sneeuw al bijna ingezakt
De balken zijn gebroken, de muren zijn zo zwak"

Hij nam er uit zijn mantel een haarlint van mooi goud
"Deez' is voor jou, mijn liefste, als jij er met mij trouwt"

"Jouw trouw wil ik niet hebben, jouw lint staat mij niet aan
Ik wil mijn haar los laten en uit ten danse gaan"

"Ga jij je pen maar legen al op een oud papier
Ik wil mijn hele leven lang nog dansen met plezier"


16. Trijntje lollepot

Instrumentaal, ONHBC nr. 654.


17. Ick breng mijn naeste gebuer een dronc

Oorspronkelijke titel: Ick breng mijn naeste gebeur een dronc. Duyse II, nr. 308, onder verwijzing naar onder andere Een Amsterdams amoreus liedboek uit 1583. De tekst van het lied spreekt voor zich: wijn drinken doe je met mate(n).

Ick breng mijn naeste gebuer een dronc, ick hoop hij sal dat wachten
Ick gunt hem wt mijns hertsen gront, met vrolijcke ghedachten
Wijn, wijn, fijn edele wijn, sober wilt ghy ghedroncken zijn
Anders soo zijt ghy fenijn van wonderlijcke krachten

Als ick den edelen wijn aanschou, vergeet ick mijn labueren
en voeg het in de beste vou en laet fiolen treuren
Wijn, wijn, fijn edelen wijn, sober wilt ghy ghedroncken zijn
Anders soo zijt ghy fenijn, men moet u dick besueren

Den wijn die proeft men by den smaeck, als ons die oude leeren
Hy verdrijft soo menigh mensch den vaeck, die by nachte banketeren
Wijn, wijn, fijn edelen wijn, sober wilt ghy ghedroncken zijn
Anders soo zijt ghy fenijn en wilt den mensch regeeren

De wijn is wt, den kroes is leech, een ander doe ick schenken
My dunckt ick creegh so wel mijn deech, ick can gheen droefheyt denken
Wijn, wijn, fijn edelen wijn, sober wilt ghy ghedroncken zijn
Anders soo zijt ghy fenijn en doet de hont wel hincken

Ontfangt van mijn den beker net, mijn vrienden wtvercoren
en drinckt het wt met eenen set, als ick u dede te voren
Wijn, wijn, fijn edelen wijn, vrolijck wilt ghy ghedroncken zijn
Anders soo zijt ghy fenijn, nooit gaet de vreught verloren


18. Wat moet ik nu beginnen

Oorspronkelijk titel: Waer sal ic mi henen keren. Duyse, II, nr 299, die verwijst naar het Antwerps Liedboek, nr. 166, met als melodie psalm 107 uit de Souterliedekens op de wijs van Wes sal ick mi gheneeren. Van oorsprong is het waarschijnlijk een 15e of 16e eeuws Duits lied.
Het lied gaat over een vrijbuiter die de kroeg als zijn huis en toevlucht heeft en met kaarten en dobbelen (als zijn "wapen") de kost verdient. Hoewel hij het niet breed heeft en zich soms wel eens afvraagt hoe het allemaal verder moet, vermaakt hij zich opperbest met vrouwen, eten en drank. Zijn conclusie is dan ook dat er geen beter leven is, ook omdat er eigenlijk weinig is om je zorgen over te hoeven maken.
Omdat de oorspronkelijke tekst nogal wat (ook voor ons) "moeilijke" uitdrukkingen en termen bevat, heeft Laurens het lied vertaald naar wat meer eigentijds Nederlands.

Wat moet ik nu beginnen, ik kan geen kant meer op
Ik heb niks meer te eten, mijn geld is al weer op
Had ik een cent gehad, dan had ik hem nu al niet meer
Waar ik vandaag van leven moest heb ik gisteren al verteerd

Al wie zich uit wil sloven, die gaat van mij zijn gang
Voor mij gaat er niks boven te drinken nachten lang
De dieren in het bos die leven er ook maar op los
Waarom zou ik het anders doen? 't Komt allemaal wel weer goed

De rijke blijft maar schrapen en werkt zich half dood
´s Nachts kan hij niet slapen, zijn zorgen zijn te groot
Maar ik slaap als een os, verliezen kan ik niet
Een speelkaart en een dobbelsteen, dat is hoe ik verdien

Hé waard, ik wil wat eten: een haantje mals en jong
En geef mij van te voren een frisse koele dronk
Breng hier die kruik met wijn en schenk ons gelijk maar weer in
Ik heb wat geld gewonnen, dat moet er weer doorheen

Hij die dit lied gezongen heeft, die kon er flink wat van
Zijn geld dat heeft hij wel besteed aan vrouwen en aan drank
God geve hem de tijd, hij heeft hier nog zoveel te doen
Eten, drinken, vrijen, zo moet het leven zijn