Folkcorn

Ghy sotten

1992, CD, Clipsound CCD 955
  • Marja van der Zee zang, trom, autoharp
  • Anneke Rot zang, accordeon, harmonium
  • Laurens van der Zee zang, blokfluiten, acoustische basgitaar
  • Jitze Kopinga zang, gitaar
  • Productie Clipsound, Joseph Aldenzee
  • Opname Farmsound Studio, Heelsum, Wil Hesen
  • Opname datummaart 1991
  • Hoesontwerp Core, Eindhoven (afb.: A. Van Ostade, Interieur van een Boeren Herberg) (Amsterdams Historisch Museum)

In 1991 uitgebracht op MC in eigen beheer, eigen hoesontwerp; Stemra DPC 1146

  1. Kattendans (1:34) (instr.)
  2. Isabelle, mijn dochterken (2:34)
  3. Den droogen haring (2:01)
  4. Doen Hanselijn over de heyde reed (2:30)
  5. Hennen blijff-t'huys (2:14)
  6. Hout uw canneken vaste (3:09)
  7. Contradans (3:32) (xinstr.) 07-Contradans (instr.).mp3
  8. Het beste van de wijne (3:29)
  9. Ik zou er van deze avond (2:29)
  10. Stort tranen uyt (1:18)
  11. Bezemdans (1:45) (instr.)
  12. Thyske van der Schilde (3:12)
  13. Te Haerlem in den Houte (2:45) 13-Te Haerlem in den Houte.mp3
  14. Ghy sotten ende sottinnekens (3:48)

Historische Nederlandstalige volksmuziek, vertolkt door: Marja van der Zee (zang, trom, autoharp), Anneke Rot (zang, accordeon, traporgel oftewel 'psalmpompje'), Laurens van der Zee (zang, blokfluiten, acoustische basgitaar) en Jitze Kopinga (zang, gitaar).
De muziek stamt uit de tijd van 1400-1900 en is ontleend aan oude liederenbundels zoals het 'Haarlems Liedboek', het 'Geuzenliedboek' en het 'Antwerps Liedboek'. De muziek is een mengeling van a-capella gezongen madrigalen, instrumentale dansmelodiëen en liederen en ballades over liefde, oorlog, drank, struikrovers en ridders en andere onderwerpen uit het dagelijkse leven van toendertijd. Sommige liederen worden gebracht in een eigentijds arrangement, andere worden zo getrouw mogelijk in de originele bewerking uitgevoerd.


1. KATTENDANS

Een dansmelodie, vermoedelijk afkomstig uit West Vlaanderen, getuige de duidelijke Bretonse invloeden in deze muziek. De hier gespeelde versie is ontleend aan de interpretatie van de volksmuziekgroep 'Voorheen Turf'. De tijd waarin deze melodie is ontstaan is moeilijk aan te geven. Het gaat om een traditionele overlevering en over de muziek zijn verder geen notaties bekend.

Bezetting: accordeon, blokfluit (sopraan), gitaar, trom.


2. ISABELLE, MIJN DOCHTERKEN

"Isabelle, mijn dochterken,
waer hebde gy leeren naijen?"
Te Gent al by mijn moeije.
Hoe leed, hoe leed, hoe leider is 't my!"
"Isabelle, mijn dochterken,
wat hebde gy daer g'eten?"
"Visch meê geluwe strepen.
Hoe leed, hoe leed, hoe leider is 't my"
"Isabelle, mijn dochterken,
waer hên-ze dat vischje gevangen?"
"in een kelderken met een tange.
Hoe leed, hoe leed, hoe leider is 't my!"
"Isabelle, mijn dochterken,
waer hên-ze dat sopken gegoten?"
"Op de strate voor d' honden.
Ze borsten waer ze stonden.
Hoe leed, hoe leed, hoe leider is 't my!"
"Isabelle, mijn dochterken,
wat jonde gy aen u zelven?"
"Een spaêdjen om my te delven.
Hoe leed, hoe leed, hoe leider is 't my!"

Isabelle, mijn dochterken,
wat jonde gy aen uwe moeije?"
"Eenen oven om in te gloeien.
Hoe leed, hoe leed, hoe leider is 't my!"
"Isabelle, mijn dochterken,
wat jonde gy aen uw broeder?"
"Een vrouwe gelijk zijn moeder!
Hoe leed, hoe leed, hoe leider is 't my!"

Bron: Fl. van Duyse ('Het oude Nederlandsche lied') die verwijst naar Snellaert ('Oude en nieuwe liedjes', 2e uitg., Gent, 1864). Het lied is opgetekend omstreeks de helft van de vorige eeuw in Nevele (Oost Vlaanderen) en varianten ervan zijn eveneens terug te vinden in Erk & Böhme ('Deutscher Liederhort') onder titels zoals "Stiefmutter", "Die Muhme als Schlangenköchin", "Großmutter als Schlangenköchin", en "Die Liebste als Schlangenköchin". Het thema van de boze vrouw of stiefmoeder die een giftig brouwsel kookt voor haar man of stiefdochter, etc. is eeuwenoud en liederen daarover waren reeds bekend in de 16e eeuw (en vermoedelijk ook al ruim voor die tijd).
Bezetting: zang (2x), gitaar, blokfluit (tenor), traporgel.


3. DEN DROOGEN HARING

Al van den droogen haring willen wy zingen;
ter eere van zyn kopje zullen wy springen.
't Is van zyn kop, springt er maer op:
't is van den droogen haring.
Al van den droogen haring zullen wy zingen;
ter eere van zyn oogje zullen wy springen.
't Is van zyn oog, springt er maer hoog:
't is van den droogen haring.
Al van den droogen haring zullen wy zingen;
ter eere van zyn buikje zulen wy springen.
't Is van zyn buik, springt er maer uit.
't Is van den droogen haring
Al van den droogen haring zullen wy zingen;
ter eere van zyn rugje zullen wy springen.
't Is van zyn rug, springt er maer terug:
't Is van den droogen haring.

Bron: De Coussemaker ('Chants populaires des Flamands de France'). Een rondedans die is opgetekend omstreeks het midden van de vorige eeuw in Duinkerken. Dergelijke "haringliederen", meestal bedoeld als danslied of gezelschapslied (bijvoorbeeld als "drinck-liet op de pekelharing"), waren reeds bekend in de 17e eeuw.
Bezetting: zang (1x), accordeon, blokfluit (sopranino), gitaar.


4. DOEN HANSELIJN OVER DE HEYDE REED

Doen hanselijn over de heyde reed,
hoe haestig werd hy gevangen,
hy wierd al op eenen toren geleyt,
geboeyt wel alsoo strange.
Dat verhoorde een meysjen jongh,
een meysjen van seventhien jaren'
sy ging al voor haer moeder staen,
daer na al voor haer vader.
"Ach vader', seyde sey, "vader van mijn,
o alder-genadighste heere!,
wout gy my geven den gevangen man,
de vrome lantsknecht ter eeren".
"Dese gevangen man en krijgt gy niet,
want hy zal moeten sterven,
hy isser van seven lands heeren verwesen
alsoo veer in vreemde erven".
Het meysje liet backen twee witte broode,
daer in twee scherpe vijlen,
sy wierp'se al in den tooren so hoog.
"hey landsknecht, wilt jou los vylen".
Hy vijlde soo menigen nacht en dag,
so menigen stouten ueren,
tot datter den toorn ontsloten was;
men sag 'er noyt lantsknecht treuren.
Sy trok hem daer twee laersen an,
daer toe twee scharpe sporen,
sy steen hem op haer vaders graeu ros;
"lantsknecht, geeft de moet niet verloren."
Doen hy ter halver wegen quam,
hy keek so dickwils omme,
hy dogt 'er wel om den toren was hoog,
dog veel meer om 't meysken was jonge.
"Nu heb ick alle de jonkvrouwen lief,
al om de wille van eene,
sy heeft 'er behouden het leven van mijn,
ach mocht ick haren dienaar wesen!"

Bron: Fl. van Duyse ('Het oude Nederlandsche lied'), die verwijst naar ondermeer de 'Haerlemsche Winterbloempjes' (1651). Een bewerking van de melodie, verwijzend naar de titel: "Doen Hanselijn over de heyde reed", is al genoteerd in 1540 ('Souterliedekens' - Clemens non Papa). Een van de themas in het lied: een jonge vrouw die tracht de vrijheid van een gevangen te kopen -nl. door met hem te trouwen- is een eeuwenoud en destijds veel bezongen onderwerp (vgl. ondermeer "Het waren negen soldaten" door de volksmuziekgroep 'Folkcorn').
Bezetting: zang (3x), gitaar, acoustische basgitaar, traporgel, autoharp, mondharmonica.


5. HENNEN BLYFF-T'HUYS

Wee my ick heb een vrouw, het wordt u geclaeght,
de broek sy draeght, en met geweld houdt sy het veldt.
Sy clapt, sy snapt, myn hersenen stelt se in pyn,
en ick moet wiegen na, na, na, ....., het kindelyn.
Sy gaet ter herberg met clappeye gespuys,
my laet s'in huys, noch vonc noch vier, noch broodt noch bier.
Sy drinckt, sy schinckt voor 't geldeken spaenschen wyn,
en ick moet singhen fa, la, la, ....., voor 't kindelyn.

Bron 'Huismuziek', bijlage nr. 179. Het gaat hier om een destjdse Nederlandse versie van een zogenaamd fa-la-la-lied: "Il Passionao", van Gastoldi (Italie ca. 1600). Het lied beschrijft de 'wanhoop' van een man die het in zijn huwelijk moet stellen met een vrouw die 'de broek aan heeft'.
Bezetting: zang (3x), a-capella.


6. HOUT U CANNEKEN VASTE

Het soude een meysken gaen om wijn,
- hout u canneken vaste -
des avonds in de maneschijn, by nachte.
Hout u canneken proper, Dianneken,
hout u canneken vaste!
Wat vant 's in haeren wegen staen,
- hout u canneken vaste -
een fijn gezel al onder den maen, by nachte.
Hout u canneken proper, Dianneken,
hout u canneken vaste!
De ruyter sprac dat meysken toe,
- hout u canneken vaste -
Oft sij er sijnen wille wou doen, by nachte.
Hout u canneken proper, Dianneken,
hout u canneken vaste!
Hoe weygerich dat meysken was,
- hout u canneken vaste -
Hy druckte se neder in 't groene gras, by nachte.
Hout u canneken proper, Dianneken,
hout u canneken vaste!
Doen hy sijn willeken had gedaen,
- hout u canneken vaste -
"schoon lief ghij moecht wel thuiswaerts gaen, by nachte".
Hout u canneken proper, Dianneken,
hout u canneken vaste!

Die ons dit liedeken eerstmael sank,
- hout u canneken vaste -
syn bellekens en gaven geen clanck, by nachte.
Hout u canneken proper, Dianneken,
hout u canneken vaste!

Bron: Traditioneel. Een volkse interpretatie van ondermeer "Daer soude een meysje gaen halen wyn" en "Er zou een maagd om bloemetjes gaan" (Fl. van Duyse: 'Het oude Nederlandsche lied'). Het lied was reeds bekend in de 16e eeuw en is indertijd bewerkt door ondermeer Clemens non Papa ('Souterliedekens', 1540). Het thema van het meisje dat -in dit geval tegen haar zin- wordt verleid door een ridder is een geliefd onderwerp in veel middeleeuwse ballades.
Bezetting: zang (2x), gitaar, blokfluit (tenor), accordeon.


7. CONTRADANS

Een dansmelodie die vermoedelijk stamt uit de 16e eeuw. De hier gespeelde vertolking is ontleend aan de interpretatie van de volksmuziekgroep 'Perelaar'.

Bezetting: Blokfluit (tenor), accordeon, gitaar, trom.


8. HET BESTE VAN DE WIJNE

Het beste van de wijne dat is er voor mijne mond.
Al lag ik ziek te bedde, dan werd ik weer gezond.
Al lag ik ziek te bedde, gekweld door menig venijn,
de wijn geneest de pijne, o wijn, weest wellekom, wijn!
Men mag de wijn wel loven, zij is er het prijzen waard.
En ook de schone vrouwen, die zijn er naar onzen aard.
Ik heb er nog meer te doen dan enkel dit glaasje klein,
daarom wil ik ze roemen, o wijn, weest wellekom, wijn!
De wijn die komt van verre, zo menig mijl gereden.
Op wagens en op karren tot hier al binnen de steden.
Zij komt er uit het land van Keulen al over de Rijn.
Getond in volle vaten, o wijn, weest wellekom, wijn!
En is ze rood en helder, dan is zij ons goed gezind.
En streelt ze onze tongen, dan is zij ongekend.
O als de mensen drinken met vrienden al bijeen,
uit glazen die daar klinken, o wijn, weest wellekom, wijn1
Ach vrienden hebt geen zorgen al hebben wij nu geen geld,
de waard zal ons wel borgen, zo heeft hij mij verteld.
Wij zullen hem laten schenken en vrolijk zullen wij zijn.
Komt laat ons vanavond blijven, o wijn, weest wellekom, wijn!

Bron: Traditioneel. Een volkse interpretatie van "Het haentgen van den wijne" (Fl. van Duyse: 'Het oude Nederlandsche lied').
Duyse verwijst voor dit lied naar het handschrift van Wouter Verhee (1609). Dit lied is één van de vele waarin het 'heilzame' van alcoholhoudende dranken werd bezongen.
Bezetting: Zang (3x), gitaar, accordeon, blokfluit (bas + sopranino), trom.


9. IK ZOU ER VAN DEZE AVOND

Ik zou er van deze avond nog eens uit vrijen gaan.
Ik vrijde zo de gehele nacht,
tot de schoonlichte dag brak aan.
Mijn moeder begon er te kijven dat ik er zo laat kwam thuis.
Ik zijde: "Ach moederlief, kijf toch niet,
dat is er voor mij geen eer".
"Waarom zou ik er niet kijven, mij dunkt het wordt wel tijd.
Mij dunkt dat jij er een kleintje draagt,
jouw eertje ben je kwijt"!
"Hoe zou ik een kleintje dragen, mooi meisje zonder man.
't koel windje dat uit het noordoosten waait,
daar komt het niet vandaan".
" 'T koel windje dat uit het noordoosten waait,
daar komt het niet vanddan.
Maar wel van dat dansen en springen,
des avonds laat al over de straat,
daar komt het juist vandaan".
"Al dansen de jongens hun schoenen ook af,
zij krijgen wel nieuwe weer.
Maar als een jong meisje haar eer verliest,
die krijgt ze nimmer weer".

Bron: Traditioneel. Een volkse interpretatie van ondermeer: "Ik wil van dezen avond" (Fl. van Duyse: 'Het oude Nederlandsche lied"). Duyse verwijst voor de tekst naar 'Thirsis minnewit' (Amsterdam, 1752). Het thema van het lied en ook de moraal zijn voor zichzelf sprekend en hadden in het verleden, maar ook nu nog, een duidelijke opvoedkundige strekking.
Bezetting: Zang (3x), traporgel, gitaar, blokfluit (tenor).


10. STORT TRANEN UYT

Stort tranen uyt, schreyt luyde, weent en treurt!
Och, 't dunkt my dat myn herte barst en en scheurt.
O dag, o dag, o donker droeve dag!
Wat isser al gehuyl en groot geklag.
O Nederlant, u vorst u prins soo vroom!
Die daar de blom was van d' Oranjenboom.
Die door syn deught u van het Spaens gesoort,
soo heeft beschermd; leyt nu eylaes vermoord!

Bron 'Huismuziek', bijlage nr. 160. De tekst van het lied is van Valerius (1625), op de melodie van de 'Engelsche Fortuyn' en is een klaagzang op de dood van prins Willem van Oranje (1584).
Bezetting: zang (4x), a-capella.


11. BEZEMDANS

Een instrumentaal uitgevoerde polka. De melodie, waarvan de oorsprong waarschijnlijk moet worden gezocht in Vlaanderen, wordt ook nu nog veel gebruikt door volksdansgroepen. De hier gespeelde versie is gebaseerd op een interpretatie van de volksmuziekgroep 'Dommelvolk'.

Bezetting, accordeon, gitaar, acoustische basgitaar, trom.


12. THIJSKE VAN DER SCHILDE

Het is goet peis, goet vrede in alle duitsche landen
sonder Thijske van der Schilde; hij leit te Delder ghevanghen.
Hij leit ghevanghen so swaerlijc op sijn lijf.
Dat vrouwken van den Schilde en woudes niet gheloven.
Si dede dede haer paerdeken sadelen ende tomen.
Si reed te Delder al voor dat hoghe huis.
Mer Thijske van den Schilde en liets hem niet verdrieten.
Hij liet ter hogher tinnen sijn hoofdeken uit schieten.
Hi liet haer aanschouwen sijn fiere jonghe lijf.
"Och Thijske van den Schilde, ghi en wout mi niet gheloven,
dat ghi bi daghe, bi nachte, sout laten u roven.
Dat ghi sout laten u roven ter middernacht".
"Ja vrouwken van den Schilde, dat quam bi uwen schulden,
dat ghi wout draghen dat silver ende roden gulden,
dat ghi wout draghen dat rode beslaghen gout!"
"Och Thijsken van den Schilde, haddi dat woort ghesweghen,
met silver ende roden goude, haddic u op doen weghen,
dat nu sal costen u fiere jonghe lijf".

Bron: 'Antwerps Liedboek'__1544_/ 'Souterliedekens' (1540).
Het lied beschrijft het te verwachten lot van een gevangen genomen roofridder. Uit de dialoog met zijn vrouw (of geliefde) die hem probeert vrij te kopen, blijkt dat al gauw dat juist zij, door haar zucht naar weelde, de oorzaak is van zijn ondergang.
Bezetting: Zang (3x), gitaar, accoustische basgitaar, accordeon.


13. TE HAERLEM IN DEN HOUTE

Te Haerlem in den Houte -keert de molenaer om-,
daer woont een meysken stoute.
Om en om en wederom en keert de molenaer om.
Dat hoorde ener knape -keert de molenaer om-,
die woud by 't meysken slapen.
Om en om en wederom en keert de molenaer om.
"Als mijn moeder dat wiste" -keert de molenaer om-,
"sy sloot my in een kiste".
Om en om en wederom en keert de molenaer om.
"Men sal uw moeder schenken wijn" -keert de molenaer om-,
"sy sal soo wel te vrede sijn".
Om en om en wederom en keert de molenaer om.

Bron: Fl. van Duyse: 'Het oude Nederlandsche lied', die verwijst naar 'Amst. vreughde-stroom' (1655).
Een speels liedje over een bekend thema. In figuurlijke zin hadden vroeger zowel een "molenaar" als het "schenken van wijn" meerdere betekenissen. De eerste sloeg dan doorgaans op een rokkenjager en de tweede op het bedrijven van de liefde.
Bezetting: Zang (2x), gitaar, accordeon, blokfluit (sopraan).


14. GHY SOTTEN ENDE SOTTINNEKENS

Ghy sotten ende sottinnekens, ghy meyskens also net,
al sydi sot van sinnekens, ghy hoort doch altemet;
wat dinghe dat u let?, ghy clappaerts ende clappeyen,
die haren clepel breyen en die den sotten leyen,
in weelden met ons reyen; ghesellekens, wacht u ghy;
alser die boonen bloeyen, ghy coemt hem veel te by.
Aechten ende Nelleken die, met den koers beroct,
besoecken aent cappelleken al daermen kermesse hot,
ende so payen sy den sot; Hanneken ende Lijsken
sy singhen gelijck een cijsken, sy volgen met een rijsken,
dan gaen sy met een wijsken, en spelen ghingen sy,
alser die boonen bloeyen, ghy coemt hem veel te by.
Dan isser menich polleken so aerdich op den tre,
sy draghen een silver dolleken, een mesken fraey van sne,
ende een bonten calierken me; dan trouwen sy een motteken,
oft eenghebroken potteken, sy torten so lief int rotteken,
men vint so menich sotteken, al segghen die lieden: "tfy!",
alser die boonen bloeyen, ghy coemt hem veel te by.

Bron: 'Antwerps Liedboek' (1544). Een voor die tijd nogal kunstig rijmwerk dat doet denken aan de zgn. Rederijkersstijl van latere tijden. Het is een hekellied dat ingaat op de manier waarop mensen zich ten opzichte van elkaar kunnen aanstellen. De dwaasheid daarvan wordt toegeschreven aan het effect dat in bloei staande bonen op mensen hebben, waardoor deze minder toerekeningsvatbaar zouden zijn. Ook tegenwoordig zijn daarvan nog spreekwoorden bekend zoals: "In de bonen zijn".
Bezetting: Zang (1x), gitaar, accordeon, blokfluit (bas).